Ze hebben lange roze poten en een lange dunne zwarte snavel. Ze zijn wit van onderen en hebben zwarte vleugels en ruggen. De staart is wit met wat grijze strepen. Een doorlopend gebied van zwart strekt zich uit van de rug langs de achterhals tot aan het hoofd. Daar vormt het een hoed die het hele hoofd bedekt van boven tot net onder de ooghoogte, met uitzondering van de gebieden rond de snavel en een kleine witte vlek boven het oog. Mannetjes hebben een groenachtige glans op de rug en vleugels, vooral in het broedseizoen. Dit is minder uitgesproken of afwezig bij vrouwen, die in plaats daarvan een bruine tint hebben aan deze gebieden. 

Midden-Amerika en het noorden van Zuid-Amerika.

Zoutvijvers en opkomende wetland habitat, het is over het algemeen een laaglandvogel.

Binnenlandse vogels voeden zich meestal voornamelijk met waterinsecten en hun larven, terwijl kustpopulaties meestal andere ongewervelde waterdieren eten.

De voortplanting vindt plaats van eind april tot en met augustus. De nesten worden vaak vrij dicht bij de waterkant gelegd. De legselgrootte is over het algemeen 3-5 eieren met een gemiddelde van vier. Gedurende 22–26 dagen broeden beide geslachten om beurten de eieren uit. Twee uur na het uitkomen zwemmen de jongen al.