Bosgors

(Rustic bunting)

De bosgors meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van de bruinzwarte staart 14,5 centimeter en weegt gedurende het broedseizoen tussen de 17 en 22 gram. De soort is dus van een vergelijkbare grootte als de rietgors. Zij is van deze soort te onderscheiden door de roze pootjes en onderste snavelhelft die bij de rietgors grijs zijn. De bovenkop en oorstreek zijn zwart, in de winter iets bruinachtig. Kin, keel en wenkbrauwstreep zijn wit. Ze hebben een witte buikzijde met op de borst onregelmatige, roestrode banden en gevlekte flanken. Op de vleugels bevinden zich twee onduidelijke dwarsbandjes. Op de buitenste staartpennen bevindt zich veel wit. Het nest bestaat uit een kommetje van mos en gras, gevoerd met fijner materiaal zoals haar.  De soort broedt in de Euraziatische taiga, van Finland oostwaarts tot in Siberië. De soort overwintert in Zuidoost-Azië, Japan en het oosten van China in open bossen of open terreinen.